1833

Geboren op 7 juli in Namen als Félicien Joseph Victor Rops, enige zoon van Nicolas Joseph Rops (1782-1849) en Marie Sophie Maubille (1794-1872). Zijn vader was handelaar in bedrukt katoen, stoffen bedrukt met “alle kleuren van de regenboog”. Hij heeft een passie voor bloementeelt en muziek.

1844

Eerst krijgt Rops les van privé huisonderwijzers. Daarna volgt hij onderwijs bij de jezuïeten in het collège Notre-Dame de la Paix in Namen. Daar blinkt de jonge Félicien uit in literaire vakken en hij behaalt de 1ste prijs in briefstijl. Terzelfder tijd treedt hij toe tot de Congrégation Notre-Dame des Anges en tot in 1849 neemt hij actief deel aan dit leven.

1849

Bij de dood van zijn vader in februari van dat jaar wordt Félicien onder toezicht van een voogd geplaatst, zijn neef Alphonse Rops (1805-1870), schepen van Namen, die de artistieke ambities van de jonge man niet begrijpt.

Rops verlaat het jezuïetencollege om zijn studies verder te zetten in het lekenonderwijs van het Atheneum van Namen.

Zonder medeweten van zijn voogd schrijft hij zich in aan de Académie des Beaux-Arts van Namen, waar hij les volgt bij de genre- en landschapschilder Ferdinand Marinus (1808-1890).

1851

Hij schrijft zich in aan de Université libre de Bruxelles voor een kandidatuur in de filosofie ter voorbereiding op studies in de rechten, maar hij geeft het al gauw op.

Rops ziet er tal van zijn Naamse vrienden terug, zoals Victor Hallaux (1835-1896) en Ernest Scaron (1833-1923), maar maakt tevens nieuwe vrienden, onder wie één heel belangrijke, de schrijver Charles De Coster (1827-1879).

In zijn omgang met de studentenbohème vindt hij al snel zijn plaats in één van de meest actieve kringen: de Société des Joyeux. Hij wordt er de vaste tekenaar van en legt zich met veel talent toe op de lithografie door onder hun leiding zijn eerste werk te publiceren: Le Diable au Salon.

1853

Rops vertoeft vaak in het Atelier libre Saint-Luc, gelegen in de rue aux Laines in Brussel. Het is een ontmoetingsplaats waar een jonge generatie kunstenaars samenkomt om avant-garde ideeën uit te wisselen en waar de kiemen van het realisme tot rijpheid komen. Hij ontmoet er Louis Artan (1837-1890), Charles De Groux (1825-1870), Louis Dubois (1830-1880) en Constantin Meunier (1831-1905), allen toekomstige aanhangers van het realisme.

Hij wordt lid van de Société des Crocodiles, die het satirische blad Le Crocodile uitgeeft. Rops oefent er zijn talent uit als karikaturist onder het pseudoniem “Jeune membre”.

1854

Rops bereikt de wettelijke leeftijd van meerderjarigheid en komt in het bezit van de erfenis van zijn vader.

1855

De jonge kunstenaar reist (waarschijnlijk) voor het eerst naar Parijs. Hij is erg onder de indruk in het Louvre van de schilders van de Franse school.

1856

Hij richt met Charles De Coster zijn eigen weekblad op, L’Uylenspiegel, journal des ébats artistiques et littéraires (1856-1863). Daarin publiceert hij sociale spotprenten of karikaturen van vooraanstaande figuren van zijn tijd alvorens het politieke domein te betreden, iets wat de ondertitel van het blad aanvankelijk leek uit te sluiten.

1857

Op 16 februari treedt Rops in het huwelijk met Charlotte Polet de Faveaux (1835-1929), dochter van een rechter in Namen.

In oktober verschijnt in het Franse blad Le Rabelais een lovend artikel gewijd aan L’Uylenspiegel en aan Rops zelf. De auteur ervan is de beroemde journalist en schrijver Alfred Delvau (1825-1867). Dit schrijft hij: “ Félicien Rops is de Gavarni van België, – een Gavarni en een Daumier tegelijkertijd […]. Een dubbele prestatie waarvoor hij dus ook een dubbele lofrede verdient (1).”
Delvau besteedt voortaan veel van zijn tijd aan het introduceren van de jonge Belgische kunstenaar bij “mensen met aanzien” in Parijs.

1858

Voor de Parijse uitgever Hetzel (1814-1886) maakt Rops zijn eerste illustraties voor de roman Légendes flamandes van zijn vriend en gelijkgezinde bij het blad L’Uylenspiegel, Charles De Coster. Zijn carrière neemt zo een belangrijke wending door over te schakelen van de illustratie van dagbladen op de illustratie van boeken.

Hij maakt werken die qua thematiek politiek geëngageerd zijn, zoals in La Médaille de Waterloo en de gelijknamige lithografie.

Zijn vrouw Charlotte schenkt hem een zoon, Paul (1858-1928).

1859

Geboorte van zijn dochter Juliette (1859-1865).

Het gezin verblijft eerst afwisselend in Namen en het château de Thozée, eigendom van de familie Polet de Faveaux en gelegen tussen Samber en Maas. Later bouwen ze een herenhuis in de avenue Louise in Brussel.

1862

Rops is gefascineerd door de lichtstad en bezoekt Parijs regelmatig. Hij leert er kunstcritici, schrijvers en uitgevers kennen. 

In Namen sticht hij de Royal Club nautique de Sambre et Meuse, waarvan hij voorzitter is tot in 1866 en vervolgens vicevoorzitter tot in 1869.

Hij stopt zijn bijdragen voor het blad L’Uylenspiegel.

1863

Rops maakt één van zijn meest beroemde lithografieën: Un enterrement au pays wallon, die in Parijs wordt verdeeld door de uitgever Alfred Cadart (1828-1875). Het is een meesterwerk van het realisme en de karikatuur en doet denken aan Un enterrement à Ornans van Gustave Courbet (1819-1877), een oudere generatiegenoot met wie Rops een jaar eerder samenwerkte voor de illustratie van het werk Histoire anecdotique des cafés et cabarets de Paris van Alfred Delvau. Door bemiddeling van Delvau ontmoet Rops de Franse uitgever Auguste Poulet-Malassis (1825-1878), die zich toelegt op het promoten van de herinvoering van de ets in het geïllustreerde boek. Het zal een vruchtbare samenwerking zijn: vierendertig titelbladen zien het daglicht tussen 1864 en 1870, hoofdzakelijk voor erotische werken uit de XVIIIde en XIXde eeuw.

1864

“Baudelaire is, denk ik, de man met wie ik het liefst zou kennismaken, we hebben elkaar gevonden in een bizarre liefde, de liefde voor de eerste kristallografische vorm: de passie voor het skelet (2)”, schreef Rops aan Auguste Poulet-Malassis. Ze ontmoeten elkaar in mei in Namen tijdens de ballingschap van Charles Baudelaire (1821-1867) in België. Deze ontmoeting zal cruciaal blijken in het werk van de jonge Belgische kunstenaar.

Rops studeert etstechnieken in Parijs bij Félix Bracquemond (1833-1914) en bij Jules Jacquemart (1837-1880).

1866

Poulet-Malassis publiceert Les Épaves, een dichtbundel die de gecensureerde gedichten van Fleurs du Mal verzamelt. Rops maakt er het titelblad van en ontwerpt in die jaren in diezelfde “baudelairiaanse geest” La Mort au bal, La Mort qui danse en nog andere zoals Mors syphilitica.

In Parijs ontmoet hij Edmond (1822-1896) en Jules (1830-1870) de Goncourt, aan wie hij het jaar daarna zijn Parisine opdraagt, geïnspireerd op Manette Salomon, de heldin uit de roman van de twee broers. Rops vertoeft steeds meer in het literaire milieu van Parijs en raakt erdoor gefascineerd. Op enkele jaren tijd wordt hij er de meest gevraagde illustrator.

1867

Rops illustreert voor Charles De Coster een werk van formaat uit de Franstalige Belgische literatuur: La Légende et les aventures héroïques, joyeuses et glorieuses d’Ulenspiegel et de Lamme Goedzak au pays de Flandres et d’ailleurs.

1868

In Brussel neemt hij actief deel aan de stichting van de Société libre des Beaux-Arts, waarvan hij tussen 1870 en 1876 vicevoorzitter is. Deze groep kunstenaars verdedigt geen duidelijk gedefinieerde esthetiek, maar heeft als doel “te reageren tegen het dogmatisme dat elke vorm van vrijheid en vooruitgang zou verloochenen (3)”.

Félicien Rops kan als geen ander vrienden maken en zijn energie op hen overdragen. En dus volgen de jonge kunstenaars en schrijvers met wie hij omgaat in de avant-garde kringen van de hoofdstad hem naar zijn geboortestad Namen. Hij is namelijk één van de spilfiguren van de Colonie d’Anseremme. Hij gaat er tot in de jaren 1880 naartoe om zijn Belgische vrienden terug te zien, zich op het roeien te storten en tal van vergezichten op de Maasvallei naar de natuur te schilderen.

1869

Rops sticht in Brussel de Société internationale des Aquafortistes (1869-1871 en 1874-1877), die als doel heeft de ets in België nieuw leven in te blazen en een kopergravure te creëren.

Hij aanvaardt graveerlessen te geven in het château de Thozée, waar hij regelmatig met zijn gezin verblijft. Uit dit initiatief ontstaat het vervolg van Pédagogiques, gravuren die vanuit technisch oogpunt uiterst boeiend zijn.

In Parijs ontmoet hij twee jonge zussen hoedenmaaksters, Léontine (1847-1915) en Aurélie (1852-1924) Duluc. 
Rops zal er tal van liefdesrelaties opna houden, maar enkel zijn betrekkingen met deze twee vrouwen zijn van blijvende aard, aangezien ze zijn levensgezellinnen zullen zijn tot aan zijn dood. Voor hun modehuis zal hij tal van modeschetsen maken.

1870

Op het einde van de Frans-Pruisische oorlog bezoekt Rops het slagveld van Sedan en tekent zijn boekjes vol met schetsen. Zijn ambitie is er een album van te maken en een tentoonstelling op te zetten met als titel Exposition Félicien Rops. Croquis de Guerre 1870-71. Geen van beide projecten echter wordt gerealiseerd.

1871

Léontine Duluc schenkt het leven aan Claire (1871-1944), die in 1895 met de Belgische schrijver Eugène Demolder (1862-1919) in het huwelijk zal treden.

1873

Hij begint aan het vervolg van de vierdelige reeks Dame au pantin  (1873-1890), waarin hij beetje bij beetje evolueert naar een kunststijl die weldra … het symbolisme zal heten.

1874

Rops en Charlotte Polet de Faveaux scheiden ten gevolge van de veelvuldige ontrouw van de kunstenaar. Hij verblijft tot eind van dat jaar in Brussel om zich bezig te houden met de Société internationale des Aquafortistes.

In augustus reist hij naar Noorwegen en Zweden en keert terug naar huis met tal van losse schetsen en ontwerpen.

1875

Rops gaat zich definitief in Parijs vestigen. De Franse hoofdstad is voor hem een onuitputtelijke bron van inspiratie: de bruisende boulevards, het nachtleven, de prostitutie, de overdaad aan absint, … Gefascineerd door de “psychologische indruk van zijn tijd” legt Rops zich toe op het schilderen van “datgene wat hij met z’n zenuwen voelt en met z’n ogen ziet (4)”, ontucht en moderne passie. Steunend op deze “realistische” benadering van de samenleving maakt hij tussen 1875 en 1882: Le Bouge à matelotsLe Gandin ivreL’AttrapadeLaDèche, maar ook een aangrijpende Buveuse d’absinthe, waarvan hij verschillende versies zal maken.

1876

De Parijse uitgever Alphonse Lemerre (1838-1912) doet een beroep op Rops voor de illustratie van de volledige werken van Alfred de Musset (1810-1857). Zoals het geval is in tal van projecten loopt de samenwerking uit op een mislukking, want twee jaar later heeft Rops enkel één titelblad en één van de verwachte veertig illustraties gemaakt. Ze worden uiteindelijk niet voor de publicatie gebruikt.

1878

Jaar van intensieve artistieke creatie. Rops verkent nieuwe paden wat het tekenen betreft. Hij werkt aan Scandale en maakt twee van zijn meesterwerken: La Tentation de Saint-Antoine en Pornocratès. Tot dan hield hij vast aan een realistische en psychologische schilderkunst van de onderwereld, maar wat daarna volgt, is een allegorische en ironische visie op de greep van seks op de menselijke realiteit.

Voor Jules Noilly (18??-18??), een Parijse boekenliefhebber, begint Rops met het maken van een reeks van honderdveertien tekeningen, getiteld Les Cent Légers Croquis sans prétention pour réjouir les honnêtes gens (1878-1881). De kunstenaar toont hierin het befaamde “moderne halfnaakt”, waarvan hij de uitvinder is, in al zijn variaties en stelt de hedendaagse burgerlijke hypocrisie aan de kaak.

Begin van zijn samenwerking met de Belgische uitgever van de naturalisten, Henry Kistemaeckers (1851-1934).

1879

Hij begeeft zich naar Hongarije. Van de reisnota’s die hij had moeten publiceren in Le Figaro blijven slechts schaarse bladen over met teksten en schetsen: Les Ropsodies hongroises.

De tekenaar en verzamelaar Maurice Bonvoisin (1849-1912), bijgenaamd Mars, publiceert de eerste catalogus gewijd aan het volledige graveerwerk van Rops.

1880

Hij ontdekt Spanje en keert terug naar huis met vergezichten op Toledo, Sevilla, Madrid, Granada, …

1881

Hij start een samenwerking met de Belgische uitgeversfirma Gay et Doucé (1877-1882), waarvoor hij in iets meer dan een jaar tijd twaalf titelbladen maakt geïnspireerd op Cytherea.

Publicatie van Rimes de joie van de Belgische dichter en kunstenaar Théodore Hannon (1851-1976) met een titelblad en drie illustraties van Rops. De briefwisseling tussen beide mannen geeft inzicht in het wordingsproces van het titelblad, dat Hannon al in 1878 bij Rops bestelde.

1882

Rops werkt aan het vervolg van Sataniques: vijf aquareltekeningen, voorbode van de reeks gravuren met tekst van de kunstenaar, die Joris-Karl Huysmans (1848-1907) in Certains (1889) van commentaar zal voorzien.

1884

Eerste salon van de groep Les XX, een avant-garde kunstenaarskring, die tien jaar lang hét gespreksonderwerp zal zijn dankzij zijn jaarlijkse salon. Rops, die aanzien wordt als de leidende figuur binnen de Belgische avant-garde, wordt uitgenodigd eraan deel te nemen.  
            
Hij wordt eigenaar van het landgoed Demi-Lune in Corbeil-Essonnes, aan de oevers van de Seine en vlakbij het woud van Fontainebleau.

Tijdens de zomer maakt Rops kennis met de beeldhouwer Auguste Rodin (1840-1917).

Publicatie in Parijs van Vice suprême van de Franse schrijver en occultist Joséphin Péladan (1858-1918) met een voorwoord van Jules Barbey d’Aurevilly (1808-1889) en een titelblad van Rops.

1886

Op het derde salon van de kring Les XX krijgt Rops de naam “vingtiste”. Pornocratès wordt er aan het publiek voorgesteld en veroorzaakt een schandaal

De kunstenaar zal opnieuw werk tentoonstellen met deze groep in 1887, 1888, 1889 en 1893.

In Parijs verschijnt Dix eaux-fortes omLes Diaboliques van Jules Barbey d’Aurevilly te illustreren.

1887

Hij reist naar de Verenigde Staten in het gezelschap van de zussen Duluc, die de Amerikaanse markt prospecteren voor hun modehuis. Hij gaat naar New York, Baltimore, Chicago, Ottawa, Montréal, Québec, … Rops geeft geen gevolg aan het project voor een gids met als titel Strange America, ietswaarnaar hij nochtans veelvuldig verwijst in zijn briefwisseling tijdens zijn rondreis.

Hij maakt het titelblad La Grande Lyre voor Poésies van Mallarmé.

Onder het pseudoniem érastène Ramiro brengt de advocaat en verzamelaar Eugène Rodrigues (1853-1911) dit werk uit: Catalogue descriptif et analytique de l’œuvre gravé de Félicien Rops. De briefwisseling tussen Rops en Rodrigues getuigt van de nauwe betrokkenheid van Rops bij deze publicatie, net zoals bij de andere catalogi die de auteur aan Rops wijdt.

1888    Paul Verlaine (1844-1896) vraagt hem het titelblad van Parallèlement te ontwerpen. Rops gaat in op de vraag en maakt La Sphinge, dat uiteindelijk pas in 1896 gebruikt zal worden om Chair te illustreren, een werk dat verschijnt na de dood van de dichter.
De gezondheid van Rops gaat erop achteruit en hij werkt steeds meer in de vredige omgeving van Demi-Lune, zijn landgoed in Essonnes, dichtbij Parijs. Hij legt zich toe op zijn passie voor plantkunde en creëert nieuwe rozenvariëteiten. Het schilderen wordt zijn toevlucht.

Hij maakt kennis met Edmond Deman (1857-1918), een handelaar in gegraveerde prenten en Belgische uitgever.

Rops ontmoet de Luikse graveerder Armand Rassenfosse (1862-1934), met wie hij al snel bevriend geraakt. Samen voeren ze een intensieve zoektocht naar etstechnieken die zal leiden tot de ontdekking van een nieuwe vernis mou (zachte vernis), de “Ropsenfosse”.

Hij maakt zijn laatste grote reis in Noord-Afrika. Rops doorkruist Algerije, Tunesië en de Sahara.

1889

De kunstenaar wordt ridder in het Legioen van Eer.

1891

érastène Ramiro publiceert L’Œuvre lithographié de Félicien Rops.

1892

Aurélie Duluc schenkt het leven aan een tweede zoon van Rops, Jacques (1892-1892), maar het kind sterft enkele uren later.
            
Rops wordt het slachtoffer van een arbeidsongeval tijdens het graveren, waarbij hij gewond raakt aan het oog door kaliumbichloride.

1895

Publicatie van Supplément au Catalogue descriptif et analytique de l’œuvre gravé de Félicien Rops door érastène Ramiro.

1896

Rops stelt tentoon op het derde Salon de la Libre Esthétique – kunstenaarskring die geldt als opvolger van de groep Les XX en waarvan de eerste tentoonstelling plaatsvindt in Brussel in februari 1894. Zijn werken worden ook voorgesteld op de Salons de la Libre Esthétique in 1897 en in 1899.

In Parijs verschijnt een speciaal nummer “Rops” van het tijdschrift La Plume met onuitgegeven illustraties en teksten gesigneerd door de meest vermaarde recensenten uit die tijd. Er worden ongeveer 10 000 exemplaren van het nummer verkocht bovenop de normale exemplaren voor de geabonneerden. Maar de terzelfder tijd geplande retrospectieve tentoonstelling gewijd aan de kunstenaar, die zou plaatsvinden op het Salon des Cent, wordt geannuleerd omwille van meningsverschillen met de directeur van het tijdschrift La Plume.

1898

Rops sterft op 23 augustus op zijn landgoed Demi-Lune, omringd door Léontine en Aurélie Duluc, Claire en zijn naaste vrienden.

Bronnen

(1) Léon Fuchs [pseudoniem van Alfred Delvau], “Félicien Rops”, Rabelais, Parijs, 65 (zaterdag 17 oktober 1857), p. 5-6.

(2) Brief van Félicien Rops aan [Auguste] Poulet-Malassis, [Namen], s.d. – “Dix-huit lettres de Felicien Rops”, Mercure de France, 01/10/1933, p. 48-50.

(3) “Notre Programme”, L’Art libre, vanaf n°2 (1 januari 1872-1 december 1872).

(4) Brief van Félicien Rops aan [Auguste] Poulet-Malassis, s.l., 00/00/1866. − Maurice Kunel en Gustave Lefèbvre, Correspondance de Félicien Rops, Limal, s. n., 1942, vol. VI, p. 130, uniek exemplaar bewaard in het Archief voor Hedendaagse Kunst in de Koninklijke Musea voor Schone Kunsten van België, inv. 8813.